Cardiovasculaire Geneeskunde.nl

Goede beheersing van vasculaire risicofactoren na beroerte vermindert cognitieve achteruitgang

Literatuur - Douiri A, McKevitt C, Emmett ES, et al. - Circulation August 9, 2013


Long-Term Effects of Secondary Prevention on Cognitive Function in Stroke Patients

 
Douiri A, McKevitt C, Emmett ES, et al.
Circulation August 9, 2013, doi: 10.1161/​CIRCULATIONAHA.113.002236
 

Achtergrond

Cognitieve achteruitgang is een veelvoorkomend langetermijneffect van beroerte [1-5]. Het beheersen van vasculaire risicofactoren voor beroerte is belangrijk voor secundaire preventie; niet alleen om het risico op nog een beroerte te verminderen, maar ook om het risico op andere vasculaire aandoeningen te verminderen, zoals cognitieve achteruitgang. De aanbevolen farmacotherapie voor secundaire preventie van beroerte omvat antitrombotische behandeling en beheersing van bloeddruk en lipideniveaus.
Een gerandomiseerde klinische studie toonde aan dat patiënten die recent een beroerte of TIA hadden gehad en die gecombineerde antihypertensieve behandeling kregen van ACE-remmers en diuretica om de bloeddruk op peil te brengen, 19% minder risico liepen op cognitieve achteruitgang (>3 punten daling op MMSE score)[6]. Voorlopige data van een andere grote studie konden deze bevindingen echter niet bevestigen voor angiotensinereceptorblokkers, noch met plaatjesremmende therapie, extended-release dipyradomol plus aspirine, of clopidogrel monotherapie [7].
Het effect van secundaire preventie van vasculair risico op cognitieve achteruitgang op de langere termijn blijft daarom onduidelijk. Deze studie onderzoekt de relatie tussen gebruik van secundaire medicinale preventieve behandelingen ter beheersing van vasculair risico na een beroerte en cognitieve achteruitgang op de langere termijn, na de allereerste beroerte en tot 10 jaar follow-up, in de populatiegebaseerde, prospectieve South London Stroke Register (SLSR)[8].
 

Belangrijkste resultaten

  • 1682 overlevenden van beroerten konden een cognitieve test doen 3 maanden na de beroerte. De ruwe prevalentie van cognitieve achteruitgang was 31% (95%CI: 29.2-33.7).
  • Een multivariate analyse die corrigeerde voor socio-demografische factoren, pre-stroke vasculaire risicofactoren, case-mix, opnieuw optreden van beroerte en beroertesubtype, toonde aan dat overlevenden 3 maand na de beroerte een 55% hoger risico (95%CI: 1.32-1.83) op cognitieve achteruitgang hadden als ze diabetes hadden, en 30% (95%CI: 1.09-1.54) meer risico als ze atriumfibrilleren hadden. Patiënten met een geschiedenis van hypercholesterolemie hadden een lager risico op cognitieve achteruitgang (RR: 0.76, 95%CI: 0.64-0.90).
  • In een longitudinale analyse die corrigeerde voor cognitieve status na 3 maanden en de andere confounders, was lipideverlagende medicatie geassocieerd met een verlaagd risico op cognitieve achteruitgang op ieder moment na de beroerte (tot na 10 jaar). Optimale therapie inclusief anticoagulantia, plaatjesremmende en antihypertensieve medicatie was geassocieerd met minder cognitieve achteruitgang na  2, 3,5 en 7 jaar behandeling.
  • Hypertensie verhoogde het risico op cognitieve achteruitgang op de lange termijn tot 10 jaar na een beroerte (RR: 1.2, 95%CI: 1.06-1.35).
  • Interaction-terms analyses van vasculaire risicofactoren en specifieke behandelregimes lieten uiteenlopende risico’s of beschermende effecten zien voor bepaalde condities.
 

Conclusie

Dit populatiegebaseerde onderzoek laat zien dat adequaat management van vasculaire risicofactoren is geassocieerd met een betere cognitieve uitkomst op de lange termijn na een beroerte. Lipideverlaging was geassocieerd met een lager risico op cognitieve achteruitgang, al na 3 maanden na de beroerte. Dit suggereert dat lipidebeheersing de start van cognitieve achteruitgang heeft voorkomen, meer dan dat het de voortgang heeft afgeremd. Verschillende therapeutische strategieën hadden verschillende effecten, hetgeen doet vermoeden dat een optimale, geïndividualiseerde combinatie van antitrombotica, antihypertensiva en lipideverlagende middelen patiënten kan beschermen voor cognitieve achteruitgang na een ischemische beroerte.
 

Referenties

1. Leys D, Hénon H, Mackowiak-Cordoliani M-A, Pasquier F. Poststroke dementia. Lancet Neurol. 2005;4:752-759.
2. Mackay J, Mensah GA. The atlas of heart disease and stroke. Geneva, Switzerland: World Health Organization; 2007.
3. Langa KM, Chernew ME, Kabeto MU, et al. National estimates of the quantity and cost of caregiving for the elderly with dementia. J Gen Intern Med. 2001;16:770-778.
4. Douiri A, Rudd AG, Wolfe CD. Prevalence of poststroke cognitive impairment: South london stroke register 1995-2010. Stroke. 2013;44:138-145.
5. Allan LM, Rowan EN, Firbank MJ, et al. Long term incidence of dementia, predictors of mortality and pathological diagnosis in older stroke survivors. Brain. 2011;134:3713-3724.
6. Tzourio C, Anderson C, Chapman N, et al. Effects of blood pressure lowering with perindopril and indapamide therapy on dementia and cognitive decline in patients with cerebrovascular disease. Arch Intern Med. 2003;163:1069-1075.
7. Diener HC, Sacco RL, Yusuf S, et al.,Prevention Regimen for Effectively Avoiding Second Strokes study g. Effects of aspirin plus extended-release dipyridamole versus clopidogrel and telmisartan on disability and cognitive function after recurrent stroke in patients with ischaemic stroke in the prevention regimen for effectively avoiding second strokes (profess) trial: A double-blind, active and placebo-controlled study. Lancet Neurol. 2008;7:875-884.
8. Wolfe CD, Crichton SL, Heuschmann PU, et al. Estimates of outcomes up to ten years after stroke: Analysis from the prospective south london stroke register. PLoS Med. 2011;8:e1001033.
 

Klik door naar dit artikel op Pubmed

Deel deze pagina met collega's en vrienden: